Bos
Er was eens een koning van een onmetelijk groot en machtig land. Als een mooie jonge god zat hij op zijn prachtige troon van parels en diamanten, op een kussentje van het zuiverste gouddraad. Hij had een ravissante gemalin, die kon zingen met de verleidelijkste engelenstem, en voorbeeldige, ja zelfs knappe, kinderen die vlijtig studeerden en in hun vrije uren ravotten in zijn bossen en zijn uitgestrekte landerijen. Zijn schatkist zat boordevol dukaten. Zijn boomgaarden glommen van de goudvinken, zijn parken weergalmden van de nachtegalen. In zijn vijvers blonken de karpers. Zijn zeeën barstten uit hun voegen van de garnaal en de sprot, de kabeljauw en de haring. Toch was de koning een beetje ongelukkig. Hij verveelde zich. Hij vond zijn land eentonig en saai. Al dat groen was zo grijs. Er gebeurde nooit eens wat. Hij wou dat er meer bewoog. Dat zijn land attractiever en pro-actiever werd. Dus liet hij van heinde en ver plannenmakers aanrukken. Karrenvrachten ideeën, initiatieven en pro...