Zwervend over Valkenberg, Berendries en Vossenhol
vordert hij, liefst in het gezelschap van enkel weer en wind, door het
verlaten landschap. Elke wegel is hem bekend, elk spoor van de gek
gedraaide wereld en diens jachtigheid gaat hij uit de weg. Hij is zijn
eigen, noest trappende beste vriend. Tot zeldzaamheid is hij verworden,
een stille dappere pedaleur, zonder franjes of kapsones, met uitsterven
bedreigd door de waan van de commercie. De vooruitgang van de tijd is
zijn
eeuwige opponent. Af en toe is er pap in de benen, maar altijd zijn de
kuiten van arduin, hard en onvergankelijk, geboetseerd door de vele
tochten en door de muizenissen in de kop. Het fluiten van de wind, de
zuurstof in de regen, het striemen van de hagel, het branden van de zon,
samen vormen ze zijn peloton. Heel af en toe groeien vleugels, op zijn
door de wind gekromde rug. Hij fladdert dan elke helling op, als een
vluchtige vogel, weg van de mensenmassa en de wereld van beton. Voor hem
geen hartslagmeter, haantjesgedrag, gesnoef, carbon of reepjes energie.
Briek won nooit een koers met zonnebril. Koppig zoekt hij zijn weg,
onwetende wat zijn pad hem brengen zal. Af en toe vervloekt hij de
lelijkheid van de veilige mosselpot, vastgegespt om zijn overvolle
hoofd. Zijn doel komt zelden dichterbij. De stilte in gedachten blijft
altijd uit zijn greep, ontsnapt als een gewiekste finisseur, altijd
ongrijpbaar. Voorsprong zonder wijzers. De trouwe metgezel is afstands,
niet van staal maar wars van trends, vrij van roest en terlantijntjes,
dof blinkend na elke moedige tocht. Geen merknaam siert zijn doorweekte
trui. Reclame op zijn afgematte lijf is onbetaalbaar. Alleen wanneer de
scholen weer hun jaar afsluiten, rijdt hij, in geel of wit met rode
stippen uitgedost, het groene landschap tegemoet, als teken van
vrolijkheid, om de allermooiste koers, in ’t mooie Frankrijk, te
bezingen. Hij is dan even koning van zijn bergen en kromgebogen over ’t
stuur klimt hij moedig stampend, de glorie van een schitterend uitzicht
tegemoet. Maar liefst van al rijdt hij verborgen, op godvergeten wegels,
eenzaam strijdend in zijn zongele trui, flitsend weg van al zijn
zorgen. Lekkerkoek, banaan, wat druivensuiker en suikerwater ten spijt,
komt af en toe een man met een hamer, maar zelden wordt de afgang
opgemerkt. Zijn sportdirecteur blijft altijd thuis, gezellig bij de
katten. Daar, zijn de kilometers steeds geteld en blijkt de solo weer
rustgevend. En de benen ? Gezworen ongeschoren.