De op hol geslagen wereld



1. Oefeningen in sprakeloosheid

De kans is groot dat de 21e eeuw ‘de eeuw der catastrofes’ wordt. De voortgaande demografische explosie van de mens en al de gerelateerde gevolgen (vervuiling, uitputting van onvervangbare grond, explosief verlies aan biodiversiteit, groei der sociale ongelijkheid, opwarming van het klimaat met al haar gevolgen, technologische versnelling, het gat in de ozonlaag, ontbossing, groeiende watertekorten, dualisering van de maatschappij onder druk van de neoliberale globalisering, groei van de 4e wereld, uitbreken en uitbreiden van ziekten en epidemieën (Aids, Malaria…), opflakkeren van ‘uitgeroeide’ ziekten, oncontroleerbare groei van megasteden, doorbraak van de criminele economie en georganiseerde misdaad, machteloosheid van de staat, desintegratie van de welvaartsstaat, woekerende macht van megaconcerns, aanhoudende migratiegolven, fundamentalisme en xenofobie, gelijklopen van rijkdom met het verlies aan morele waarden en een groeiende ik-mentaliteit, terrorisme, slepende oorlogen… Hoe zullen wij, en de toekomstige generaties deze situatie beheren zonder ons te moeten neerleggen bij het meest logische gevolg van dit catastrofaal scenario ? De op hol geslagen wereld en zijn globalisering zorgt voor sprakeloosheid door zijn chaotische aard. Er is oefening nodig in het verwoorden van de verstomming over de gang van de wereld, die geen vooruitgang meer is maar een ontzetting over de op hol geslagen versnelling der moderniteit, die overgaat in een hypermoderniteit die toch postmodern zal zijn omdat ze, na een fase van expansie en explosieve groei, als een exponentiële groeicurve in een gesloten systeem, op een implosie afstevent… Sprakeloosheid ook, over het kapitalisme, dat onder het toverwoord globalisering, waarlijk allesomvattend geworden is. Alles is koopwaar, menselijke gedachten en organen, water, seks, virtuele levens, lucht…alles. Geen kritische theorie die daar nog iets tegenin kan brengen: het is een truïsme. Misschien kan de hele filosofie vandaag alleen nog maar een oefening zijn in sprakeloosheid met nietszeggendheid als risico. Men overschouwt en komt niet verder dan het eindeloos herhalen van wat we allemaal al weten over de wereld uit de media. Het verwoorden van die sprakeloosheid zou deze moeten overwinnen door de oorzaken ervan te conceptualiseren, maar tegelijk moeten we volharden in de sprakeloosheid, in het verbaasd en onthutst zijn over wat zich met de banaliteit van het dagdagelijkse voor onze ogen afspeelt. Zelfs als we weigeren van mee te draaien in het circus, in de optimistische hyperactiviteit, de hyperkinesie van onze politici en onze stuurlui der consumptiemaatschappij, zijn de gevolgen hiervan niet te definiëren. Niemand is in staat de wereldse complexiteit en de daaraan gekoppelde chaos nog te kunnen conceptualiseren, laat staan haalbare oplossingen uit te dokteren voor de eindeloze resem wereldomvattende problemen. Niemand kan nog in eer en geweten zeggen dat hij of zij precies weet wat er met ons aan het gebeuren is. De globalisering is niet te stoppen, schreeuwt iedereen al bij voorbaat lichtjes hysterisch, alsof het werkelijk om een runaway train gaat. Zit er, en dat is natuurlijk een zuiver filosofische vraag, wel nog een rem op de wereld-geschiedenis, op de versnelling ervan ? De evolutie van de mens beantwoordt al decennia aan de logica van de exponentiële groei: de versnelling, de verheviging, de verergering van alles. De vooruitgang is ontspoord, althans het spoor bijster, of nog: wij volgen dat wat eens de vooruitgang heette, op zijn schijnbaar onstuitbare weg naar een bestemming die ons doet huiveren en en die de meesten van ons liever niet willen kennen. Wat ooit “vooruitgang” heette, gaat zijn gang als een eenparig versnelde beweging van alles zonder dat iemand kan zeggen waarheen we gaan. Welke grenslijn naderen wij op oneindig? Is de logica van de groei een soort ontsnappingssnelheid waarmee het grensverleggende in de mens aan de zwaartekracht van de aardse eindigheid ontkomt? Wanneer volgt na de groei de implosie? Of is de implosie al begonnen? Staan we op de drempel van een entropische wereldorde? Of kan vooruitgang, die nu meestal gewoon ontwikkeling wordt genoemd, oneindig zijn ?

2. Het begrip vooruitgang

Indien we de idee voor ogen houden dat we “steeds verbeteren” naarmate we evolueren als soort, wat uiteindelijk de achterliggende gedachte is wanneer wordt uitgegaan van “evolutie, kunnen we stellen dat de mens zoals alle soorten in de natuur, gedetermineerd is om zijn aanleg volledig en doelgericht te ontwikkelen. Omdat de natuur zuinig is met haar middelen, moet de mens zichzelf door middel van “de rede” omhoogwerken. De natuur schijnt door deze zelf-productie meer op de zelfachting dan op het welbevinden van de mens te hebben gemikt (alleen de laatste generaties zullen zonder alle lasten kunnen wonen in het grote bouwwerk die alle voorgaande hebben gebouwd). Het middel, de motor van deze ontwikkeling is het antagonisme (Kant), de asociale sociabiliteit van de mensen : door op eigenbelang en concurrentie uit te zijn, drijven de mensen de soort als geheel vooruit. Zonder dat zou de mensheid vredig zijn als een kudde schapen, maar ook niet meer worden dan een kudde. Het grootste probleem waar de natuur de mens voor heeft gesteld, is het bereiken van een burgerlijke rechtsstaat, waarin de grootst mogelijke vrijheid gepaard gaat met de begrenzing ervan met het oog op de vrijheid van anderen. Maar omdat iedereen zijn vrijheid misbruikt, is de realisering van de rechtsstaat moeilijk en gebeurt ze laat. “Alleen de toenadering tot deze idee is ons door de natuur gegeven.” Zonder internationale rechtsregeling van de verhouding tussen staten is de volkomen maatschappelijke organisatie niet te realiseren. We kunnen als individu dus maar hopen dat de mensheid als soort ooit tot volkomenheid komt. Het is een kolossale en erg moderne hypothese: dat wij als soort in een lineair en oneindig proces op weg zijn naar vervolmaking. Turgot en Adam Smith waren er ook al op gekomen. Hegel, Marx en zelfs Darwin zullen die gedachte elk op hun manier invullen. De burgerlijke cultuur, de liberalen, de positivisten en technocraten, maar ook de communisten en socialisten, hingen het vooruitgangsgeloof aan. Het is het meest verspreide ‘ideologeem’ van de westerse beschaving, omdat het door zowat alle moderne ideologieën eenparig werd gedeeld. Het begrip vooruitgang berust van het begin af aan op een soort gedachtekronkel, op een salto mortale van het denken. De vooruitgang gebeurt namelijk via een list: juist door onze zelfzuchtigheid dienen we de verbetering van het lot van de soort. Helaas kwam, post festem, het besef dat de beloften niet waren ingewilligd. Het vooruitgangsoptimisme van Oost en West begon af te brokkelen en langzaamaan begonnen twijfels op te borrelen. De vooruitgang leek plots niet meer zo rationeel en de list van de rede eerder een wereldwijde poets van de waanzin; de onzichtbare hand der vooruitgang leidde tot maar al te zichtbaar onrecht, en de maatschappij werd werkelijk ‘ongezellig’. Men sprak van de vooruitgang als storm en wees op de fatale dialectiek van de Verlichting. Deze twijfel vormde een van de ontstekingsmechanismen van het postmodernismedebat, van de gedachte van het einde van de (lineaire, universele) geschiedenis. De ongelijktijdigheid van het gelijktijdige, de veelheid van culturen en geschiedenissen maken de idee van de ene universele geschiedenis van de mensheid tot een gevaarlijke (imperialistische, hegemoniale, seksistische, eurocentrische) fictie. De geschiedenis wordt niet geregeerd door noodzaak, laat staan door rede, maar door toeval en contingentie. De geschiedenis valt uiteen in duizend geschiedenissen, en de rationaliteit in lokale rationaliteiten.

3. De vooruitgang als catastrofe

In 1972 verscheen het Rapport van de Club van Rome, “Grenzen aan de groei”. Aan de hand van computermodellen, werd de exponentiële groei en de wederzijdse invloed van 5 para-meters onderzocht: demografie, voedselproductie, industrialisatie, milieuvervuiling en het gebruik van niet vervangbare grondstoffen. Het rapport voorspelde een ineenstorting van het wereldsysteem voor 2100, indien er geen dringende ommekeer zou worden bewerkstelligd. De conclusies waren duidelijk:

“1. Als de huidige groeitrends in de wereldbevolking, industrialisatie, vervuiling, voedselproductie en uitputting van de natuurlijke hulpbronnen onveranderd doorzetten, zullen de grenzen aan de groei op deze planeet binnen de komende honderd jaar bereikt worden. Het meest waarschijnlijke resultaat zal een tamelijk plotselinge en ongecontroleerde afname in zowel de bevolkingsgrootte als de industriële capaciteit zijn.”
De wereldomvattende catastrofe verschijnt hier droogjes als een implosie. Tegenover dit mondiaal rampscenario stellen zij een politiek voluntarisme, een radicale formulering van wat men een eco-socialistische wereldpolitiek zou kunnen noemen.

“2. Het is mogelijk deze groeitrends te veranderen en een toestand op te bouwen van ecologisch en economisch evenwicht die tot ver in de toekomst kan voortbestaan. Deze toestand van mondiaal evenwicht zou zo ontworpen kunnen worden dat de primaire materiële behoeften van ieder mens op aarde bevredigd worden en ieder mens een gelijke kans heeft zijn individuele mogelijkheden te ontplooien.”
Dit lijkt, 3 decennia later, naïef, utopisch, incompatibel met het wezen van de moderniteit, v./d. technologie en het kapitalisme, die op verandering, versnelling en expansie zijn gebaseerd. Het is in elk geval een gepasseerd station.

“3. Als alle volken besluiten te streven naar deze tweede uitkomst in plaats van de eerste zal de kans op slagen groter zijn, naarmate zij des te eerder beginnen.”
Men kan vermoeden dat het rapport te pessimistisch was in sommige voorspellingen en berekeningen - de groei van de wereldbevolking bijvoorbeeld is sneller vertraagd dan voorspeld - maar zeker is in elk geval dat het te optimistisch was in zijn geloof dat er een ommekeer kon worden bewerkstelligd, en dan nog binnen 1 generatie. We zijn nu 2 generaties verder, en nog denkt de mensheid niet aan de volgende generaties. De catastrofe is oud nieuws, en dat maakt onze situatie pas echt bedenkelijk. Er steekt geen alarmsysteem op de machinerie van technologische versnelling en economische groei.
Het rapport was misschien zelf nog te technocratisch in zijn denken, hoewel het uitdrukkelijk waarschuwt voor technologisch optimisme; maar het markeert de bewustwording van een urgentie die niet zo gemakkelijk weg te wuiven is. Het was een noodkreet die er zeker toe heeft bijgedragen dat de notie ‘duurzame ontwikkeling’ gemeengoed is geworden. Helaas alleen de term, want sinds de jaren 70 is de logica van de groei onverminderd voortgezet en zijn de groeicurves (van productie, consumptie, energie- en grondstoffenverbruik, pollutie) exponentieel gebleven. De wereldbevolking heeft zich in de tussentijd inderdaad verdubbeld. Uniek aan het Rapport van de Club van Rome is dat het vooruitgangsdenken er wellicht voor het eerst vanuit wetenschappelijke hoek radicaal ter discussie werd gesteld en dat de statistische waarschijnlijkheid van een catastrofale afloop van dat vooruitgangsproces via diagrammen en statistieken in kaart gebracht werd. Het rapport riep de mens op om tot het besef te komen van de mogelijkheid dat de aarde door de aanwezigheid van de menselijke soort bedreigd was. Het was de ontdekking van de eindigheid van de wereld, niet in theologische maar in ecologische zin, een soort van trieste materialisering van de 20e-eeuwse metafysica van de eindigheid.
Een van de belangrijkste oorzaken van een onoverzienbare reeks politieke, sociale, humanitaire en ecologische problemen was volgens het rapport de demografische groei. Dat geldt nog steeds. Tegen 2050 lopen er volgens officiële prognoses 9,1 miljard mensen rond op de planeet (de hoogste prognoses vermelden zelfs 10,9, de laagste 7,9). Sommige voorspellingen voorzien dat de groei tot misschien zelfs 11 miljard zal gaan voor de bevolking weer begint te dalen. Dat zou betekenen dat er nog eens bijna dubbel zoveel mensen op aarde moeten wonen, werken, eten, consumeren. Alle probleemparameters, pollutie, armoede, voedsel- en watertekort, migratie, dualisering, uitsluiting en sociale en etnisch religieuze conflicten zullen alleen maar verhevigen. Het gaat om elkaar wederzijds versterkende gevolgen: de feedbackloops die één parameter in combinatie met de andere parameters in gang zet, kunnen leiden tot catastrofale kettingreacties op wereldschaal. Een concreet voorbeeld van zo’n kettingreactie: terwijl de wereldbevolking in de twintigste eeuw verviervoudigde (van 1,6 naar 6,1 miljard), is er twaalf keer meer CO2-uitstoot (van 534 miljoen ton in 1900 tot 6,59 miljard ton in 1997), nog verergerd door de ontbossing en het slinken van het oerwoud, wat ook al een direct gevolg is van de bevolkingsaanwas. De vaststaande verdere opwarming van de aarde (misschien met 5,8 graden in de komende eeuw), met als gevolgen o.a. : het smelten van grote hoeveelheden ijs, stijging van het zeewater, bedreiging van de thermohaliene stromingen, bodemerosie, overstromingen, toename van tropische stormen, versneld uitsterven van dieren en planten, watertekorten en droogte, hongersnood, stijging van aantal epidemieën, economische of zelfs milieumigratie (nu al zijn er naar schatting van een UNFPA-rapport zo’n 25 miljoen milieuvluchtelingen). Migratie wordt in elk geval een probleem dat door de voortgaande demografische explosie en door de vernietiging van het milieu zal worden aangezwengeld, want van de 3 miljard mensen die er tegen 2050 bijkomen, wordt het overgrote deel in de verarmde en ecologisch meest fragiele gebieden geboren. Er bestaat dus geen twijfel over dat er een massale stijging van de migratie te verwachten valt. De 21e eeuw wordt een eeuw van volksverhuizingen. Men zal zeggen dat dit toch voor de hele geschiedenis geldt. De mens is naast sedentair altijd nomadisch gebleven en grote migraties waren er ook in de eerste eeuwen na Christus, en ook in de 19e en 20e eeuw. Daartegenover staat, dat b.v. Amerika weliswaar bevolkt is via een langdurige stroom van migranten, maar dat dit de uitroeiing van de inheemse bevolking impliceerde. Bovendien zijn er in deze tijden van massale globalisering geen restgebieden meer. De demografische evolutie is een goed voorbeeld van het uit de hand lopen van de ontwikkeling: het is wel een gevolg van de vooruitgang (daling van de kindersterfte en stijging van de levensverwachting) maar het is een oncontroleerbaar gevolg en het beukt tegen de grenzen van onze planeet en tegen de grenzen van onze maatschappelijke stabiliteit. Een mensheid van 9 miljard lijkt vooral een bedreiging voor zichzelf. Maar ook de vertraging van de groei, de bevolkingsimplosie is een onoverzienbaar probleem: een onvermijdelijk en mogelijk desastreus gevolg is de vergrijzing, met een omkering van de bevolkingspiramide, eerst in het Noorden, maar straks ook op wereldniveau. We lijken op een punt gekomen dat we niet anders kunnen dan in twee grachten tegelijk te lopen: de oplossing van het ene probleem creëert onmiddellijk een ander probleem. Dit fenomeen beduidt dat we eigenlijk al tegen de grenzen van het systeem aanbotsen, dat we in de rode zone zitten, waar elke verandering in de parameters het hele systeem verder destabiliseert. Misschien geeft dit een idee van de nieuwe entropische wereldorde: terwijl we nog in de groei en expansie zitten, voelen we al de effecten van de implosie. De catastrofe wordt permanent. De enige manier om met dit soort fenomenen om te gaan, is ‘catastrofebeheer’. Disaster management wordt ongetwijfeld een van de codewoorden in de komende decennia. Voortaan beheren wij de catastrofes. Dat is het beste wat we kunnen doen. Ze werkelijk vermijden kunnen we niet meer.

4. De idee van de catastrofe

Het grootschalige karakter van een fenomeen is belangrijk om van een catastrofe te kunnen spreken. In de catastrofe-theorie betekent catastrofe slechts de plotse overgang van een ‘systeem’ naar een andere toestand. Dat kan catastrofaal, maar ook geheel neutraal zijn: het instorten van een brug bij een steeds hogere belasting, voelen wij bijvoorbeeld aan als een catastrofe, maar regen niet. In de catastrofe-theorie gaat het vaak zelfs om pietluttigheden: de turbulentie van een waterstraal bij grotere druk is technisch, mathematisch of fysisch gezien een ‘catastrofe’, maar filosofisch niet. Dat betekent dat we van meet af aan moeten inzien dat catastrofe een normatief begrip is. Men zou zo ver kunnen gaan te stellen: er zijn geen natuurlijke catastrofes. Van catastrofes kan men pas spreken als de mens betrokken is. De big bang, de kraters van de maan, het constant exploderen van sterren, het uitsterven van de dinosauriërs, kunnen we filosofisch gesproken niet als catastrofe bestempelen. We moeten uitkijken voor eco-sentimentalisme : de dodo is uitgestorven in de achttiende eeuw maar daarom is de wereld nog niet vergaan. Is de filosofische idee van catastrofe fundamenteel antropocentrisch? Dat is de vraag. Om die vraag te beantwoorden, moeten we verder graven. Terwijl het woord catastrofe van het Grieks komt, krijgt de idee van catastrofe pas in het jodendom haar beslag : de idee dat de geschiedenis een proces is van catastrofes. Volgens de Bijbel is de menselijke geschiedenis begonnen met catastrofes - de verdrijving uit het paradijs, de zondvloed, de toren van Babel... - en zal ze ook eindigen in een catastrofe: de jongste dag, het laatste oordeel. De geschiedenis, dat is alles wat tussen paradijs en verlossing in ligt. De Bijbelse triade (paradijs - zondeval - verlossing) is het basisverhaal, de oermythe van het westen, het embryo van alle geschiedenisfilosofie, en ze fundeert de menselijke geschiedenis in catastrofes. Wat kunnen we hieruit leren? Dat het uit de hand lopen van de wereld altijd al begonnen is: de geschiedenis begint met uit de hand lopen. De wereldgeschiedenis als verbanning van de mens uit het paradijs, als uittocht en vooral zwerftocht naar het beloofde land, het verwachten van de altijd uitgestelde komst van de Messias (voor het jodendom is elke Messias een valse) is de basis voor de opvatting van de geschiedenis als catastrofe. Hoe groter het besef van catastrofe was, hoe meer het messianisme in het jodendom, en ook in het christendom, heeft gebloeid. Narratieve weergaven van kosmische catastrofes van begin en einde kan men natuurlijk ook terugvinden in de Griekse mythologie en wellicht in alle mythes: Chaos-Kronos-Zeus vormt een eerder catastrofale opeenvolging; een serie moorden en een kosmische machtsstrijd, met giganten en titanen die naar de Tartaros verdrongen worden, een strijd van oude en jongere goden die als het ware de mythologische versies zijn van het ontstaan van het heelal. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de Teutoonse mythologie waar Ragnorok of de godendeemstering een kosmische catastrofe is (het invallen van de grote duisternis, de breuk van de kosmische cyclus van de zon, die aanleiding geeft tot een oorlog van de goden, een oorlog van allen tegen allen). Iedere kosmogonie is een fantastische variatie op het thema van de evolutie van het heelal en de wereld vanaf de oerknal tot het exploderen van de zon. Op Kerstmis vieren we elk jaar opnieuw, zonder erbij stil te staan, het weer in gang schieten van de kosmische cyclus van de zon. Voor de joden echter zijn catastrofes niet kosmisch maar historisch. Het zijn stappen in de geschiedenis van het uitverkoren volk, in de heilsgeschiedenis van een volk dat een verhouding zoekt met zijn nieuwe ontdekking: de ene God. Messianisme is een catastrofe-theorie, een catastrofale theorie, met de verlossing als ontknoping, als uiteindelijke, helende catastrofe of afwikkeling, en met de ommekeer (Tikkun) als omslagpunt. Gershom Scholem legt er herhaaldelijk de nadruk op hoe deze catastrofale visie op de geschiedenis en op de verlossing het joodse denken en met name de kabbala tekent. De filosofische idee van catastrofe in het tijdperk van globalisering kunnen we omschrijven als de synthese tussen de (mythische) kosmische catastrofe en de (uit het monotheïsme stammende) historische catastrofe. Op het moment dat de geschiedenis en de kosmos in botsing komen, kunnen we spreken van catastrofe in de eminente, en misschien ook recente betekenis van het woord. Dat is nu precies de idee van catastrofe zoals we ze uit het rapport van de Club van Rome kunnen distilleren. De idee van catastrofe in dat rapport staat erg dicht bij het wetenschappelijke begrip catastrofe (men bekijkt het statistische gedrag van het wereldsysteem) maar is tegelijk ook normatief: catastrofe is een grondige verstoring van de evenwichten binnen het wereldsysteem door toedoen van de mens, een verstoring die zelfs kan leiden tot een grootschalige implosie en/of vernietiging van dat systeem. De catastrofe is geen nevenverschijnsel van de vooruitgang, maar behoort tot de kern van het principe van de vooruitgang zelf, als logica van technologische versnelling, kapitaalaccumulatie en economische groei.
Het novum is dus het ‘globale’, planetaire karakter van de catastrofes die met grote waarschijnlijkheid op ons afkomen. De zondvloed was in termen van het toenmalige wereldbeeld een catastrofe (voor de mens en voor de dieren, zonder de Ark was er geen biodiversiteit meer). En toch is in ons wereldbeeld van de zondvloed lokaal en niet globaal. Misschien zijn catastrofes altijd lokaal, zelfs het smelten van de ijskap op Antarctica. Een ijsplaat van duizenden vierkante kilometers breed, tweehonderd meter dik en twaalfduizend jaar oud, is terwijl ik dit schrijf in een ijltempo aan het smelten. Dat oorzaken en gevolgen van een dergelijk fenomeen het hele systeem kunnen impliceren, dat is het nieuwe. Maar het onderscheid tussen lokaal en globaal, tussen grootschalig en kleinschalig is altijd alleen maar gradueel: globalisering is begonnen in de moderniteit, bijvoorbeeld met de ontdekking van Amerika in 1492, maar eigenlijk ook al met de prehistorische migraties van de mens. De verschuiving in de idee van catastrofe als gevolg van de globalisering kan men uitdrukken in termen van het begrip causaliteit: het gaat niet alleen meer over de effecten van een gebeurtenis op de mens, maar ook en vooral over de mens als oorzaak van gebeurtenissen (bijvoorbeeld de kettingreacties die de stijgende productie en consumptie in gang zetten). Catastrofes zonder subject zijn geen deel van de filosofische idee van catastrofe: het zijn natuurrampen, calamiteiten, contingente fataliteiten, spelingen van de natuur. Precies dat doet het antropocentrisme kantelen. Als oorzaak is de mens geen norm van een orde (de maatschappij), maar overtreder van een orde (het ecosysteem): zonder respect voor het milieu kan de mensheid niet overleven. Dus veronderstelt respect voor het milieu een soort decentrering van de mens (een voorrang van het geheel, van het ecosysteem). Maar de idee van catastrofe in het tijdperk van globalisering is en blijft een ethisch-politiek begrip en moet dus op een minimalistische manier antropocentrisch zijn. De zorg om de mens en de zorg voor het milieu sluiten elkaar overigens niet noodzakelijk uit, zoals het ‘ecocentrisme’ suggereert. Causaliteit is echter in de chaostheorie en de theorie van complexe systemen, van kettingreacties en feedbackmechanismen, een problematische aangelegenheid. Daarom moet het in de filosofische idee van catastrofe vooral gaan om causaliteit in de zin van verschuldigd zijn, verantwoordelijkheid dragen. Juist omdat we de causale verbanden tussen ons gedrag en het milieu moeilijk spijkerhard kunnen bepalen, is voorzichtigheid en vooruitziendheid de boodschap. Op dit moment is alle onzekerheid van milieueffecten alleen maar een alibi voor uitstel, voor relativeringen, voor doordoen met de groei en de versnelling. Wij moeten als soort, of we dat nu willen of niet, onze verantwoordelijkheid opnemen, tegelijk voor de soort zelf en voor de planeet. De grote vraag is of we dat nog kunnen.

5. Stuurloosheid en struisvogelpolitiek

Het probleem van de globalisering betekent de globalisering van de problemen. Het allergrootste probleem van de globalisering is echter dat er geen enkele (wereld)instantie is, die beslissend en sturend kan optreden tegenover de uit de hand lopende ontwikkelingen. De meest uiteenlopende theoretici (bijvoorbeeld Petrella, Zizek en Castells) zijn het daarover eens. Globalisering is een stuurloos proces. Het enige wat de wereldconferenties voorlopig tegen de exponentiële groei doen, is zelf exponentieel toenemen. En dat is natuurlijk tekenend: alles wat we ondernemen tegen de versnelling en de hyperactiviteit is zelf een vorm van hyperactiviteit (of ‘gelatenheid’ dan de oplossing is, blijft echter nog te bezien). Of nog: de moderniteit stond in het teken van de mens die de wereld in handen neemt en stevent af op een uit de hand lopen van de wereld. Zo bekeken kan de term postmoderniteit nog enige zin hebben. Cybernetica betekent sturingskunde, maar de Cyber Age is onbestuurbaar. Het feit dat de macht verschoven is van de politiek naar de economie, van de regeringen naar de transnationale bedrijven, maakt dat het principe van concurrentie alles beheerst. Korte termijnwinsten, rendabiliteit, flexibiliteit zijn de toverwoorden. Maar de korte termijn is nu net het perspectief dat we ons minder dan ooit kunnen permitteren. Er is nood aan een ‘ecokosmologisch’ perspectief : duurzame ontwikkeling kan alleen komen vanuit de politiek, vanuit een keuze voor de lange termijn. Vreemd genoeg komt het neoliberale optimisme na het filosofisch postmodernisme; weer was de onzichtbare hand van Smith een midashand die de wereld zou redden. De in wezen doorzichtige strategie van de economische elites (de staat afkalven en de vrije hand geven aan het privé-initiatief) tegen de herverdeling van de rijkdom die te goed werkte in de welvaartsstaat, mondde uit in de theologische drievuldigheid (zoals Petrella het noemt) van het globale neokapitalisme: liberalisering, privatisering, deregulering. Misschien zal de mensheid ooit inzien dat er een aantal dingen zijn die je niet ongestraft privatiseert (zoals openbaar vervoer, grondstoffen, water en wetenschappelijk onderzoek); maar die kans is eerder klein in het licht van het wereldwijde dogma van de privatisering, een dogma dat bestand lijkt tegen alle empirische tegenargumenten (zoals het failliet van de Britse en Nederlandse spoorwegen of van hele landen als Argentinië, om nog maar te zwijgen van de stuitende, blijkbaar niet te stuiten groei van de ongelijkheid zowat overal ter wereld). De nieuwe wereldorde wordt beheerst door een heruitvinden van het slechtste soort politiek: struisvogelpolitiek. Struisvogelpolitiek is deel van het syndroom van het transcendentaal worden van het kapitalisme: er is gewoon geen verhaal tegen, dus gewoon oogkleppen opzetten, niet omkijken en kiezen voor de vlucht voorwaarts. We kunnen geen kant meer op. De ontwikkeling wordt meer en meer een impasse. Een goed voorbeeld is natuurlijk de file, waarin de mobiliteitsmaatschappij zich muurvast rijdt. Een ander pijnlijk voorbeeld is de kernenergie: we willen die afschaffen (want zoals iedereen altijd al wist is radioactief afval een serieus probleem en blijft kernenergie een manier van energie-productie die een groot risico op catastrofes inhoudt), maar dan zouden we moeten overschakelen op gasturbines, wat dan weer erg veel CO2-uitstoot zou opleveren en dus slecht is voor de opwarming van de aarde; en windenergie is weersafhankelijk (werkt niet bij windstilte en niet bij stormweer) en kan hooguit in tien tot twintig procent van ons - uiteraard nog steeds stijgend-elektriciteitsverbruik voorzien. De tijd van de goede oplossingen is voorbij. Er bestaan alleen nog noodoplossingen, geschipper met het minst erge. Terwijl natuurlijk alles blijft groeien en uit zijn voegen barsten. Als de groeivoet vertraagt, hebben we nieuwe problemen. We hebben al de gelijktijdigheid van bevolkingsaangroei én vergrijzing vermeld. Misschien is er wel geen alternatief voor struisvogelpolitiek. De struisvogelpolitiek speelt op alle niveaus, van het planetaire niveau tot het kleinschalige, het dagelijks leven, de routine van de burgers-consumenten, die de kleinste schakel vormen maar meedraaien in het mechanisme. Er zijn weinig mensen die zich werkelijk met de catastrofale ontwikkelingen en de wereldproblemen bezighouden, omdat het bijna onmogelijk is daar op een dagelijkse manier mee bezig te zijn. Dat komt zowel door de complexiteit van de problemen als door het gevoel van machteloosheid, zowel door de stilzwijgende medeplichtigheid van de ‘gewone consument’ die we allemaal zijn, als door de routine van de dagelijkse beslommeringen. De machteloosheid van het subject tegenover het geheel van de processen waarin het verwikkeld zit, een soort van onverantwoordelijkheid van de gevolgen van zijn daden (en niet handelen) is inherent aan de risicomaatschappij en maakt onze maatschappij juist tot risicomaatschappij. Er is een cynische gespletenheid tussen ons morele ik en ons praktische ik, dat meedraait in de status quo. We doen gewoon door, zonder stil te staan bij de rampen die ons omringen. Het is zelfs not done voor culturati om zich daar ook maar überhaupt mee bezig te houden. Film en media vormen het domein bij uitstek waar het catastrofale zichtbaar wordt. Men kan zelfs gewagen van een ‘catastrofilie’: alsof de mensheid wil leren omgaan met het catastrofale door het als spektakel te consumeren. We zijn allemaal gegrepen in de paradoxen van het geheel. Zo zijn we bijvoorbeeld ecologisten met twee auto’s of antiglobalisten die (via onze bankrekeningen) op de beurs speculeren. We kopen goedkope kleren bij H&M, terwijl we weten dat die berusten op kinderarbeid en exploitatie. De tantalium in onze gsm’s is mede-aanstoker van de destabilisatie van midden-Afrika (de oorlogen in het gebied van de grote meren). Onze computers verbruiken gigantische voorraden zuiver dieptegrondwater (voor de aanmaak van chips), voorraden die eigenlijk reservevoorraden hadden moeten blijven, gemeengoed van de aarde en de mensheid, maar die nu ‘verkocht’ worden aan multinationals. We verdringen onze angst voor onveiligheid, voor toenemend geweld, voor vervreemding door multiculturalisering, omdat we anders voor extreem-rechts doorgaan en omdat we ook bang zijn voor het succes van extreem-rechts en zo moeten we de ene angst met de andere verdringen. We verdringen verder natuurlijk ook onze angst voor de realiteit van ecologische problemen, zichtbaar in de schandalen rond de agro-industrie, en wel door ze te zien als occasionele disfuncties, als corruptie of als beroepsfouten bijvoorbeeld (dus makkelijk op te lossen: even een paar corrupte of nalatige mensen ontslaan, hier en daar een bedrijf op de vingers tikken en klaar is kees). We leven al enige jaren met ozonalarmen tijdens hitte- of koudegolven, met mond-en klauwzeer, blauwtong, storm-,smog- en andere alarmen zonder dat we er acht op slaan. Business as usual is niet alleen de slogan van onze politici, maar ook onze dagelijkse leefregel.

6. De mens als anachronisme

Voorbij de postmoderniteit ligt de hypermoderniteit, de trans- of metamoderniteit. De vooruitgang als storm drijft ons onherroepelijk de toekomst in, en de (hyper)moderniteit wordt in zekere zin alsmaar stormachtiger, omdat de mens leeft in een wereld die alsmaar sneller verandert. Gegrepen in de technologische versnelling die eigen is aan de moderniteit, wordt de mens een anachronisme. Ook dat besef is al vrij vroeg in de twintigste eeuw gaan dagen. Het werd zichtbaar in het thema van het verval van de ervaring (ervaren kan men alleen in een wereld of een discipline die min of meer aan zichzelf gelijk blijft). De traagheid van de ervaring speelt zich af in de marge van, of zelfs buiten de alsmaar sneller veranderende wereld. Mensen leven langer maar hun ervaring wordt obsoleet tegenover de druk tot flexibiliteit, aanpassing en ‘eeuwig leren’. Het is voelbaar in de nostalgie en de melancholie die ouder wordende mensen overvalt door het besef dat deze wereld de hunne niet meer is. De ethiek van de mens kan alleen maar de ontwikkelingen van het technokapitalisme achterna hollen. Gentechnologie, orgaanhandel en dergelijke uit de handen van het wereldnetwerk van georganiseerde misdaad halen, is zowat het beste dat we nog zouden kunnen presteren. Dat de strijd tegen criminele exploitatie van de nieuwe biotechnologie ook een soort van onvoorwaardelijk fiat inhoudt tegenover de legale privé-instellingen (de farmaceutische bedrijven en de hele medische industrie, de agro-industrie, enz.) moeten we, zegt men ons, erbij nemen. Het anachronisme mens toont zich misschien vooral in de hulpeloosheid van de mensheid om ethische normen op te leggen aan de technologie die haar gang gaat. In het vooruitgangsgeloof was de mens het subject van de geschiedenis, nu wordt hij het object (lijdend en meewerkend voorwerp) van de technologische evolutie. Fundamentalisme is een andere virulente vorm van asynchronie. De mensen zijn niet in staat de pas te houden met de ontwikkelingen, dus grijpt men naar het probate middel van totalitaire regressie (religieus of militaristisch, meestal beide tegelijk). Het gaat om een fanatiek afwijzen van de moderniteit in zijn geheel en de realisatie van de utopie van een onbestaand verleden. (De koraninterpretatie van de Taliban is nieuw, zoals ook de bijbelinterpretatie van de Amerikaanse fundamentalisten weinig of niets met de theologische en exegetische traditie heeft te maken.) Fundamentalisme is omgekeerde struisvogelpolitiek: blinde regressie in plaats van blinde progressie, de uitsluiting van de uitsluiters door de uitgeslotenen (naar de formule van Castells), het protest van de hyperconformisten, de stem van de stemlozen. Juist door zijn anachronisme is het fundamentalisme zo aanlokkelijk voor de machtelozen. Hoe meer de wereld versnelt, complex en onbegrijpelijk wordt, hoe meer fundamentalisten de kop zullen opsteken: het is een systeem om eenvoudige oplossingen aan alle complexe problemen te geven en duidelijke antwoorden op alle vragen. Het is een methode om de wereld stil te zetten. Het pijnlijke is dat men steevast een uitzondering maakt voor de techniek: fundamentalisme is tegen de moderniteit, maar voor de laatste snufjes (het fascisme is het historische model van deze schizofrenie). De cyborg en de fundamentalist - twee robotfoto’s vd mens van de 21e eeuw.

7. Technopantheïsme

Hegel gaf het vooruitgangsgeloof zijn meest kosmische gestalte. Het uitroepen van de Rede tot de pantheïstische instantie die in en over de geschiedenis heerst, en van de geschiedenis tot wording van de Absolute Geest, was een van de meest magistrale filosofische gebaren van de moderniteit. Voor Hegel is de geschiedenis de wording van de rede, de nous, de wereldgeest in en door zichzelf. Het geschiedenisverloop wordt gevormd door de stadia van de wording van de absolute geest, met andere woorden: de geschiedenis is de wording van God. De geschiedenis is voor Hegel in feite niets anders dan de ontplooiing van de heilige drievuldigheid. Zijn voorlezingen over geschiedenisfilosofie noemt hij dan ook “een soort theodicee”. Hegels ‘historisch pantheïsme’ duikt aan het begin van de eenentwintigste eeuw weer op in een nieuwe vorm. Recentelijk is de heerlijke nieuwe wereld van het informatietijdperk gegrepen door een nieuwe technologische euforie, een geloof in de wording van de wereldgeest in en door de machine. De (absolute) geest in de machine. We noemen dit: technopantheïsme. Technopantheïsme is de voleinding, over de crisis en de twijfel van het postmodernisme heen, van het vooruitgangsgeloof, van de theologie van de geschiedenis als de wording van God. Het technopantheïsme is een van de meest fascinerende en ook sinistere fenomenen van de millenniumwende. De hypothese van Robert Anton Wilson (zie “ Technocalyps van Frank Theys”) is in dat verband typerend. Zijn denkoefening gaat, net als het rapport van de Club van Rome, uit van de hypnotische kracht van exponentiële groei en meer bepaald van de verkorting van de verdubbelingstijd: als de totale kennis (informatie) van de mensheid tot het jaar nul (niet zonder humor) ‘1 Jezus’ wordt genoemd, dan stelt hij vast dat die kennis zich tegen ongeveer 1400 heeft verdubbeld; dat levert dus 2 Jezus op. Rond 1750 is de informatie waarover de mensheid beschikt weer verdubbeld en zijn er dus 4 Jezus, rond 1900 zijn dat er 8, in 1950 16, in 1960 32, in 1967 64 en in 1973 zijn we al aan 128 Jezus. Volgens de laatste berekeningen zou de informatie/kennis zich nu om het jaar verdubbelen. Er komt dus binnen zeer afzienbare tijd een moment dat de kennis zich om de seconde verdubbelt. Wilson noemt dit het ‘jumping Jezus-phenomenon’. Omdat dit elk begrip te boven gaat, omdat dit alle berekenings- en denkmodellen openbreekt, spreekt men van ‘een singulariteit’. Men kan er om grinniken: het gelijkstellen van informatie en kennis, en meer nog, het kwantificeren van de kennis in een rekensom is een karikatuur van het positivisme. Men hoeft dit allemaal echter niet lletterlijk te nemen om in te zien dat de technowetenschap meer en meer wordt opgevat als het doel zelf van de geschiedenis. De mens was het instrument waarmee een eeuwige informatieverwerkende instantie is gecreëerd, en dat eeuwig accumulerend en reflecterend ‘bewustzijn’ zal gerealiseerd worden in machines. Dat alles kan men afdoen als sektarisch gewauwel van gekke wetenschappers. Maar: we zijn allemaal technopantheïsten in spe. Het technopantheïsme hoeft niet beleden te worden in zijn extremen om een realiteit te zijn. We zijn overgeleverd aan de technologie, op het meest dagelijkse niveau. We volgen de ontwikkelingen op de voet als consumenten: we zijn het voetvolk van de techniek. We kunnen niet anders: e-mail en het internet, daar kan niemand nog nee tegen zeggen. Jongeren die anno 2007 in hun puberjaren zitten, kunnen zich geen tijd zonder computer meer herinneren. De meesten leven die leven in westers verstedelijkt gebied, spenderen hun tijd op hun kamer, in hun wereld, achter hun schermpje en klavier. De natuur is voor hen van geen belang, de wereldproblemen evenmin. De wereld waarin ze zich als puber trachten terug te vinden en te manifesteren is virtueel geworden. Sommigen worden wereldberoemd en succesrijk in de virtuele wereld doch sukkelaars in de realiteit van elke dag. Het enige wat telt is zich van de anderen onderscheiden… via Myspace of Messenger of een blitse eigen site waarin ze zichzelf verheerlijken als pseudo-popster. Iedere stadsjongeling lijkt doorzeeft met metaal allerhande, heeft als cyber-modernmens de hippe veel te grote broek quasi op de enkels, de pet schuin op het hoofd vol technologische hebbedingetjes, coole taal, hip hop, rap, techno of ander commercieel onderbouwd lawaai. Geen van hen is speciaal, uniek of anders. Geen van hen springt eruit. De hopeloze pogingen om dat toch te doen werken contra-productief ; hoe meer men als individu tracht los te breken van de grauwe massa, hoe meer men erin verzwolgen wordt. Iedereen kiest nl. dezelfde weg : iedereen wil beroemd zijn, in de media komen, hip, trendy en vooral niet saai wezen. Dit is de hedendaagse westerse cybergeneratie. Een trieste generatie vol virtuele cybervrienden en andere nonsense. Hoe ingewikkelder en moderner de wereld om hen heen, hoe dommer hun bewoners. De vroegere generaties stuurden hun opstandigheid, hun contra-cultuur. De huidige nieuwe generaties worden gestuurd, door de commercie, door hun met de paplepel ingegeven consumptieverslaving… en ze beseffen het niet eens, of claimen dat dit hun vrije ‘keuze’ is. Overleven door te voldoen aan basisbehoeften is een gave die verdwijnt naarmate men moderner en westerser gaat leven. De melk komt van de supermarkt, niet van de koe… Hitler, is dat geen boysband ? Hoe cool is het nieuwste kapsel van een leeghoofdig mediafiguur (voetballer, popster…) ? Dergelijke vragen zijn belangrijker geworden dan het besef dat basisoverleving een kunde is die men best niet al te snel vergeet. Wanneer er behoeften zijn stopt men een plastickaartje in de muur en het probleem is opgelost… alleen, daarvoor is stroom nodig (lees een producent, lees een economie, lees stabiliteit). Wat de ver-amerikanisering/verwestersing van onze dagelijkse leefgewoonten met zich meebrengt werd tijdens de orkaanramp”Katrina” uitgebreid belicht. Een overgeorganiseerde generatie, die al zijn dagdagelijkse snufjes als normaal is gaan beschouwen, heeft slechts een kleine ramp nodig om compleet te ontwrichten en te verworden tot chaos. We zijn allemaal onbewust verworden tot technopantheïsten, door ons onvoorwaardelijk en vooral onvermijdelijk ja tegen de technologie. Er is overigens werkelijk geen alternatief: de hedendaagse wereld is technologisch. Een maatschappij zonder technologie is geen oplossing. Het bevriezen van wetenschap en technologie kan niet. Het is niet mogelijk, en wellicht niet eens wenselijk. Dat is het dilemma: we kunnen de technologie niet afwijzen en we zijn gek als we haar omarmen. Zij omvat ons. We zijn overgeleverd aan haar ijzeren omhelzing. De geschiedenis lijkt steeds minder een “geschiedenis” en steeds meer een proces van toenemende complexiteit, van negatieve entropie of negentropie (terwijl alles in het universum entropisch is en dus naar chaos tendeert, is er een instantie, een energie die een steeds complexere orde voortbrengt). Menselijke hovaardigheid zorgt voor een ingebakken overtuiging ‘dat onze intelligentie wel de bovenhand krijgt, dat de mens alles overwint’. Dergelijk “fabeltjes-positivisme” laat geloven dat de mensheid zich nu al aan het voorbereiden is om te migreren naar andere sterrenstelsels… zonder daarbij stil te staan bij de nietigheid van het wezen “mens” binnen de geschiedenis van onze planeet. Als we beseffen hoelang het heelal heeft bestaan zonder “aarde”, laat staan mens, beseft zelfs een kind dat migratie naar andere sterrenstelsels berust op absolute nonsense, indien dit wordt aangehaald als oplossing voor de zich zeer snel manifesterende actuele milieuproblemen op aarde.

8. Exodus of de Entropische Wereldorde

We kunnen ons de vraag stellen of globalisering geen proces is van implosie? Misschien is dit proces al aan de gang… Het netwerk als paradigma van onze maatschappij werkt decentraliserend en dat opent mogelijkheden (van allianties, virtuele gemeenschappen, protest, verzet), maar de netwerkmaatschappij is tegelijk een maatschappij van uitsluiting en afsluiting. We leven niet in het tijdperk van de ‘gerealiseerde utopie’, maar van de gerealiseerde sciencefiction, niet in een technologisch luilekkerland maar in een dystopie met binnenzitters en buitenstaanders. Het maatschappijbeeld van de toekomst is wellicht dat van het entropische universum: eilanden van orde en toenemende complexiteit in een oceaan van chaos. Het entropische in onze maatschappijen lijkt uit te breiden: de ‘normaliteit’ wordt meer en meer gehandhaafd of gesimuleerd in eilanden van orde. De gated community, de mall, het themapark en het atrium zijn de urbanistische en architecturale figuren waarin deze entropische orde gestalte krijgt: een binnenwereld van geprivatiseerde openbaarheid tegenover een chaotische, onveilige, oncontroleerbare buitenwereld. De kans is reëel dat deze logica veld wint. Dat scenario wordt door filososoof De Cauter “capsulaire beschaving” genoemd. Capsularisering is de afsluiting van binnen tegenover buiten door een samenspel van factoren: verstedelijking en suburbanisering, individualisering, technologisering, en vooral onder druk van de dualisering van onze maatschappij, een soort interne migratie: het opgeven van de buitenruimte en het zich, vaak noodgedwongen, opsluiten in verdedigde binnenruimte of enclaves. De capsularisering is een defensieve, regressieve tendens in onze maatschappij: de wereld als een archipel van burchten en enclaves in een onherbergzame buitenruimte. Koolhaas geeft in zijn studie van de Nigeriaanse megastad Lagos een beeld van de chaotische, anarchistische stedelijkheid die gebaseerd is op een creatief overleven op basis van halfvergane infrastructuren. Volgens hem is Lagos niet op weg (in de logica van het begrip ‘ontwikkelingsland’) naar ons model van stedelijkheid maar omgekeerd: “[...] Lagos is not catching up with us. Rather, we may be catching up with Lagos.” Dat is een oneliner die kan tellen: een snapshot van de entropische wereldorde. De megalopolen van de 21e eeuw worden entropische, chaotische entiteiten. Van de 33 megasteden van de 21e zullen er 27 liggen in de minst ontwikkelde gebieden. De steden in de ontwikkelingslanden worden geconfronteerd met milieu- en gezondheidsproblemen en verslechterende levensomstandigheden wegens hun snelle groei, (door gebrek aan infrastructuur) om in de groeiende behoefte te voorzien, door besmet water en vervuilde lucht en meer vuilnis dan ze kunnen verwerken. Verstedelijking wordt ongetwijfeld een van de grote ecologische en sociale problemen van de 21e eeuw. Ons eigen kleine land België verdwijnt langzaam maar zeker onder een laag beton (vergelijk het rurale romantische Vlaanderen van eind jaren 50 met dat van nu). België wordt sneller dan we ons kunnen voorstellen één grote blok asfalt en beton, waar het verschijnsel “platteland” steeds zeldzamer wordt en langzaam maar zeker naar de geschiedenisboeken verdwijnt. Het feit dat men nu al her en der statements hoort over ‘toen het platteland hier nog bestond’ laten de wat oudere generaties huiveren… De nieuwe cybergeneraties zullen weldra niet meer beseffen hoe het was om te leven op het platteland. Hun wereld zal verworden tot één vervuilde, smoguitbrakende grootstad, vol grauwe mensen, onpersoonlijkheid, criminalitiet, consumptie- en productiegerichte bouwsels en dichtgeslibde wegen vol schreeuwerige koopslogans. De oudere generaties hun nieuwbouw zal intussen verouderd zijn en verdwijnen onder een nieuwe pak stenen omdat open ruimte onbestaande zal blijken. Hoogbouw wordt wegens plaatsgebrek de trend, de moderne westerse wereld wordt één krioelende consumerende egocentrische mensenmassa die zich zoveel mogelijk omringt met de allerlaatste hippe modernste technische snufjes terwijl de rijksten zich op flagrante manier afschermen en onderscheiden van de grimmige armeren. Lagos is dus een interessante case, zeker voor de steden van het zuiden. Maar misschien is voor de noordelijke steden Johannesburg een meer waarschijnlijk model voor de toekomst, wegens de scherpe tegenstelling tussen rijk en arm, blanken en kleurlingen, binnen en buiten. Het dagelijks leven in Johannesburg is zo gemilitariseerd dat het elk begrip te boven gaat. De mensen leven er constant in een uitzonderingstoestand, in een staat van beleg. En er is geen ontkomen aan. Het gaat om zelfverdediging, om overleven: iedereen die zich niet verschanst en beveiligt, wordt beroofd, verkracht of vermoord (ook en vooral de zwarten zelf). De posttraumatische alertheid is er de normale bewustzijnstoestand. Een hele beveiligingstechnologie is het enige antwoord dat overblijft en deze technologische militarisering werkt de dualisering alleen maar in de hand. Misschien is het deze posttraumatische alertheid die wij nu al oefenen in onze catastrofilie. Niet zozeer de bruisende Afrikaanse chaos van Lagos, maar de prikkeldraden, de privébewakingsfirma’s en de alarm-installaties van Johannesburg zijn een voorteken van het urbanisme van de 21 eeuw. De geschiedenisfilosofie, die opkwam in de late achttiende eeuw, die openbloeide in de negentiende en problematisch werd in de late twintigste eeuw, is de cruciale filosofische discipline van de moderniteit. In deze tijd van globalisering wordt ze weer hyperactueel: waar gaat de wereld naartoe? - dat is misschien de enige filosofische vraag die echt urgent is. Daarom ook dat sprakeloosheid de basisstemming zal zijn van de filosofie van de toekomst. “Wie zal ons beschermen tegen de Westerse beschaving?” Met deze vraag trachtte Georg Lukács de stemming onder intellectuelen bij het begin van de eerste wereldoorlog te beschrijven. Ze blijft onbeantwoord nagalmen in de tussenruimte die gaapt tussen antropologische en kosmologische tijd.

Naar Lieven De Cauter.

Populaire posts van deze blog

De Neoliberale Meritocratie

Misantroop